31 Jan 2025
blog

Liquidatieakkoord gehomologeerd ondanks bezwaren UWV

Blog

In deze WHOA-uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 4 december 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:8367) is een liquidatieakoord gehomologeerd ondanks de bezwaren daartegen van het UWV. De schuldenaar heeft aangetoond dat die bezwaren gedeeltelijk niet terecht waren en in elk geval niet aan homologatie in de weg hoeven te staan. Onder andere is geconcludeerd dat het UWV niet in een aparte klasse had moeten worden ingediend.

Met onderhavig vonnis heeft de Rechtbank Amsterdam onder de WHOA een liquidatieakkoord gehomologeerd. Het akkoord ziet op een houdstermaatschappij (hierna: ‘Verzoekster’) van een concern, waarbinnen een bredere herstructurering tot stand is gebracht. Eerder al is met een WHOA-traject één van de dochtervennootschappen van Verzoekster gesaneerd. Dit nadat Verzoekster haar aandelen in de dochtermaatschappij verkocht. Andere dochtermaatschappijen zijn of worden ontbonden.

 

Activiteiten reeds gestaakt

 

Verzoekster heeft haar activiteiten gestaakt per 1 april 2024. Op 2 oktober 2024 heeft zij haar schuldeisers een akkoord aangeboden. De betrokken schuldeisers zijn de Belastingdienst, het UWV en aan Verzoekster gelieerde vennootschappen. De inhoud van het akkoord is dat de Belastingdienst als preferente schuldeiser 25% betaald krijgt op haar vordering en de concurrente schuldeisers 12,5%. De schuldeisers krijgen betaald uit enerzijds de opbrengst van de verkoop van de nog resterende activa van Verzoekster en anderzijds een financiering van een gelieerde vennootschap.

 

UWV stemt (als enige) niet in met het akkoord

 

De twee in het akkoord betrokken klassen hebben ingestemd met het akkoordvoorstel. Alleen het UWV stemde tegen het akkoord. Zij heeft daarbij drie argumenten aangevoerd. Verzoekster zou in de eerste plaats niet in de WHOA-toestand verkeren. In de tweede plaats zou een onder het eigen vermogen opgenomen lening kwalificeren als achtergesteld en is de klassenindeling (dus) onjuist, omdat die lening is opgenomen in de klasse met concurrente schuldeisers. Tot slot zou de administratie van Verzoekster niet op orde zijn.

 

In reactie op deze bezwaren van het UWV heeft Verzoekster aangegeven dat het een vergissing was de bedoelde lening onder het eigen vermogen op te nemen, dat achterstelling niet is overeengekomen en dat de lening eind 2024 opeisbaar wordt. Ook is nader toegelicht hoe de administratie is gevoerd. Er is een gewijzigde jaarrekening opgemaakt. Een en ander heeft de bezwaren van het UWV tegen het akkoord niet weggenomen.

 

Rechtbank: bezwaren door Verzoekster weggenomen

 

De rechtbank overweegt vervolgens dat er geen sprake is van een algemene afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 384 lid 2 Fw. Volgens de rechtbank is er wel sprake van een WHOA-toestand. De vorderingen die Verzoekster nog heeft, zijn uitsluitend vorderingen op dochtermaatschappijen die óf zijn geliquideerd óf zijn gesaneerd, waardoor in feite slechts maar een klein gedeelte van de vorderingen van Verzoekster kunnen worden geïncasseerd. Verder heeft het UWV miskend dat Verzoekster de hierboven bedoelde lening – een bedrag van EUR 145 miljoen – per eind 2024 dient terug te betalen.

 

Dat de jaarrekening (aanvankelijk) niet op orde was, kan ook niet tot afwijzing leiden. Verzoekster heeft met haar toelichting en onderliggende stukken opheldering gegeven en het UWV heeft daarop haar bezwaren slecht zonder nader te onderbouwen gehandhaafd en niet aangegeven waarom er toch nog sprake zou zijn van een afwijzingsgrond.

 

Het bezwaar tegen de klassenindeling wordt eveneens gepasseerd door de rechtbank. Er is geen sprake van dat een lening die is opgenomen onder het eigen vermogen per definitie achtergesteld is. Achterstelling van een vordering kan alleen middels overeenkomst worden gerealiseerd. Een dergelijke overeenkomst is er niet. Dat het UWV zou moeten worden opgenomen in een aparte klasse, omdat zij de enige concurrente schuldeiser is die niet gelieerd is aan Verzoekster, is volgens de rechtbank ook niet juist. De rechtbank overweegt dat de positie van het UWV gelijk is aan die van de concurrente schuldeisers. Dat is ook zo bij een faillissement.

 

Klassenindeling moet op basis van positie schuldeisers, niet op basis van relatie schuldeisers tot schuldenaar

 

Dat het UWV zich geconfronteerd ziet met een klasse waarin zij wordt overvleugeld door aan Verzoekster gelieerde partijen, doet dus niet ter zake. Bij de klassenindeling gaat het om de vraag of partijen in een bepaalde klasse een vergelijkbare positie hebben, zo volgt ook uit een eerdere uitspraak van de Rechtbank Limburg. Dat zou anders zijn als er bijvoorbeeld vorderingen zijn overgenomen door deze partijen om zo stemverhoudingen te beïnvloeden. Eerder heeft de Rechtbank Amsterdam immers geoordeeld dat dit misbruik van bevoegdheid ex artikel 3:13 BW kan opleveren met als gevolg dat de stemrechten achtergebleven waren bij de oorspronkelijke schuldeisers. Ook partijen die betrokken zijn in een akkoordprocedure hebben zich namelijk te gedragen naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Van een dergelijke situatie is in onderhavige echter casus geen sprake. 

 

Nu er niet is gebleken van algemene en ook niet van bijzondere afwijzingsgronden, wordt het akkoord van Verzoekster gehomologeerd.

Keywords

Faillissementsrecht
Liquidatie-akkoord
UWV
WHOA

Auteur(s)

Wouter Vlasveld

Advocaat bij La Gro

LinkedIn