19 Jun 2024
blog

Buiteninvorderingstelling belastingaanslagen op verzoek van een derde?

Blog

Bij arrest van 5 maart 2024 wees het Gerechtshof Amsterdam een vordering om de Ontvanger te bevelen tot buiteninvorderingstelling van belastingaanslagen over te gaan af, omdat de onjuistheid van die aanslagen niet onmiskenbaar was bij een marginale toetsing. Het feit dat het verzoek tot buiteninvorderingstelling niet door de belastingschuldige werd gedaan maar door een derde met een eigen belang, liet het hof niet aan inhoudelijke beoordeling in de weg staan.

Inleiding

Op 28 mei 2024 werd een arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 5 maart 2024 gepubliceerd. Het gaat om een zaak van een ‘gespecialiseerd insolventieadviseur’ die in de vroege jaren van dit millennium regelmatig door banken naar voren werd geschoven om de inning van vorderingen op zakelijke klanten in zwaar weer te bevorderen. In 2016 is deze insolventieadviseur (hierna: ‘de Adviseur’) door Gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot schadevergoeding uit hoofde van een Peeters/Gatzen-vordering.

 

Onder begeleiding van de Adviseur waren alle activa van een (even later gefailleerd) autobedrijf geliquideerd. Daarna was er uit de opbrengst betaald op vorderingen van de financierende bank (volledig voldaan), de leverancier van het automerk waar het gefailleerde autobedrijf dealer van was (volledig voldaan) en de vader van de bestuurders (gedeeltelijk voldaan). Er werd niets betaald aan de Belastingdienst. De Belastingdienst had echter ten tijde van de verdeling van de liquidatieopbrengst al enkele forse naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, die (in ieder geval: grotendeels) hoger gerangschikt waren dan de vorderingen waarop wel betaald werd. Zo leidde de dienstverlening van de Adviseur tot doorbreking van de wettelijke rangorde bij de verdeling van de opbrengst van de activa. Dit terwijl als gevolg van de liquidatie van de activa ook duidelijk was dat er door de vennootschappen geen nieuwe inkomsten meer gegenereerd zouden worden. De onbetaald gelaten belastingschulden konden dus ook niet uit toekomstige inkomsten worden betaald.

 

Schadevergoeding gelijk aan belastingschuld

De schadevergoeding waartoe de Adviseur werd veroordeeld, was gelijk aan (of hing in ieder geval ten nauwste samen met) de omvang van de ten onrechte onbetaald gelaten belastingschuld. In de zaak over de Peeters/Gatzen-vordering voerde de Adviseur onder meer als verweer dat de belastingaanslagen onterecht – want: materieel onjuist – waren. Dat verweer is echter door het Gerechtshof Amsterdam in mei 2016 beoordeeld en verworpen (ECLI:NL:GHAMS:2016:1901).

 

De Adviseur is van de veroordeling tot schadevergoeding in cassatie gegaan, maar de Hoge Raad liet de veroordeling in stand (ECLI:NL:HR:2018:107). De veroordeling ging dus in kracht van gewijsde. Maar in april 2019 deed de Adviseur een verzoek tot herziening van deze veroordeling. Als grond voor herziening voerde hij aan dat er aanvullende administratie van de gefailleerde vennootschappen boven water was gekomen, die een ander licht op de Peeters/Gatzen-vordering zou werpen.

 

Het Gerechtshof weigerde de zaak te heropenen voor herziening, en ook daarvan ging de Adviseur in cassatie. Deze keer met succes: de Hoge Raad casseerde de afwijzing van de gevraagde herziening en verwees de zaak terug naar het hof.

 

Verzoek tot buiteninvorderingstelling

Ondertussen bestreed de Adviseur zijn verplichting tot schadevergoeding echter ook op een ander front. Hij verzocht de Belastingdienst om de aan het gefailleerde autobedrijf opgelegde aanslagen buiten invordering te stellen. Ook tegenover de Belastingdienst wees de Adviseur op de aanvullend naar voren gekomen administratie van het autobedrijf, waaruit zou blijken dat de aanslagen materieel onjuist waren.

 

Artikel 1.1.5 Leidraad Invordering

Een verzoek tot buiteninvorderingstelling is mogelijk op grond van artikel 1.1.5 van de Leidraad Invordering (LI). Dat artikel bepaalt, voor zover hier relevant:

 

'Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de ontvanger bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke). Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige in een verzoek aan de Belastingdienst aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger de belastingaanslag marginaal toetst. Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen.'

 

Afwijzing en civiele procedure

De Ontvanger wees het verzoek van de Adviseur af. De Adviseur maakte vervolgens bij Rechtbank Noord-Holland een civiele procedure aanhangig – de deugd van doorzettingsvermogen kan de Adviseur niet ontzegd worden – waarin hij vorderde om de Ontvanger te bevelen alsnog tot buiteninvorderingstelling over te gaan. 

 

De Ontvanger voerde verweer. Als eerste verweer voerde de Ontvanger aan dat de belastingaanslagen in kwestie al uitgebreid getoetst waren in de Peeters/Gatzen-procedure tussen de Adviseur en de faillissementscurator en de Adviseur daarom geen recht had op nóg een toetsing van de aanslagen. Als tweede verweer voerde de Ontvanger aan dat artikel 1.1.5 LI (c.q. de algemene beginselen van behoorlijk bestuur) de Ontvanger slechts nopen tot een marginale toetsing van de belastingaanslagen.Daardoor is voor een bevel tot buiteninvorderingstelling slechts plaats als onmiskenbaar is dat de aanslagen onjuist zijn. Tegenover alle argumenten van de Adviseur waarom de belastingaanslagen onjuist zouden zijn, stonden volgens de Ontvanger echter inhoudelijke tegenargumenten.

 

Hoger beroep

De rechtbank honoreerde het verweer van de Ontvanger en wees de vordering van de Adviseur af. De Adviseur ging – true to form – in hoger beroep.

 

Hof: aanslagen wél nogmaals toetsen …

Het eerste verweer van de Ontvanger, inhoudend dat de Adviseur geen recht meer heeft op een (marginale) toetsing van de belastingaanslagen omdat de aanslagen al uitgebreid zijn getoetst in de Peeters/Gatzen-procedure, wordt door het hof verworpen. Het hof laat in het midden of deze beslissing beïnvloed is door het arrest van de Hoge Raad waarin de deur naar herziening van de veroordeling tot schadevergoeding is opengezet, of dat het hof sowieso de Peeters/Gatzen-procedure los meende te moeten zien van de vordering tegenover de Ontvanger. Gezien de relatieve werking van het gezag van gewijsde (art. 236 lid 1 Rv) is voor die laatste opvatting zeker iets te zeggen, al zou dat wel de vraag doen rijzen waarom het hof het dan nodig heeft gevonden om in dit arrest de hele voorgeschiedenis van de Peeters/Gatzen-vordering en het herzieningsverzoek te schetsen.

 

… maar toch geen buiteninvorderingstelling

Toch wordt het vonnis van de Rechtbank Noord-Holland uiteindelijk bekrachtigd. Net als de rechtbank, neemt het hof tot uitgangspunt dat de Ontvanger alleen tot buiteninvorderingstelling van de onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen kan worden gedwongen indien de aanslagen onmiskenbaar materieel onverschuldigd zijn. Daarvan is volgens het hof geen sprake, getuige het feit dat tegenover diverse argumenten van de Adviseur inhoudelijke tegenargumenten van de Ontvanger staan. Er is over de juistheid van de aanslagen op zijn minst discussie mogelijk. Daarmee is de onmiskenbaarheidsdrempel niet gehaald.

 

Cassatieproof?

Het hof merkt in zijn arrest op dat de tekst van artikel 1.1.5 Leidraad Invordering alleen spreekt over de mogelijkheid van buiteninvorderingstelling als de belastingschuldige in een verzoek aan de Belastingdienst aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag. De Adviseur behoort dus eigenlijk niet tot de kring van personen die om buiteninvorderingstelling kan vragen. Het hof verkiest echter nadrukkelijk om de afwijzing van de vordering van de Adviseur niet op dat argument te baseren, maar in plaats daarvan de vordering op inhoudelijke gronden – rijkelijk verweven met waarderingen van feitelijke aard – af te wijzen. Het hof zag het volgende cassatieberoep ongetwijfeld al aan de horizon gloren.

Keywords

Buiteninvorderingstelling
Leidraad Invordering

Auteur(s)

Inge Lakwijk

is advocaat bij Watsonlaw

LinkedIn