
Drie jaar na inwerkingtreding: WHOA doeltreffend en effectief?
Blog
Deze week publiceerde het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (‘WODC’) het rapport “Evaluatie Wet homologatie onderhands akkoord’. Hieruit volgen de bevindingen en conclusies van het wetenschappelijk onderzoek dat onderzoekers van zowel Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit Leiden verrichtten naar aanleiding van de op 1 januari 2021 in werking getreden wet. Voor dit onderzoek werd ook aan diverse professionals verzocht hun praktijkervaringen te delen, zodat – hoewel de wet relatief kort in werking is – toch een sterk praktische inslag heeft en daarmee een grote waarde toekomt.
De Wet homologatie onderhands akkoord (‘WHOA’) is op 1 januari 2021 in werking getreden. Met deze wet is voorzien in een formeel instrument voor ondernemingen die in de kern levensvatbaar zijn, maar zich tegelijkertijd geconfronteerd zien met een (te) zware schuldenlast. Mits voldaan aan de vereisten, kan een schuldenakkoord worden gehomologeerd (bekrachtigd) waardoor dit akkoord voor alle betrokken crediteuren verbindend is, ongeacht hun stem. Voor de goede orde: dit traject kan ook worden gevolgd door de onderneming die niet levensvatbaar is, maar gecontroleerd wil afwikkelen.
In de wettekst (WHOA) is de verplichting opgenomen om binnen drie jaar na de inwerkingtreding, de doeltreffendheid én het effect van de WHOA te evalueren en hiervan verslag te doen aan de Staten-Generaal. In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (‘WODC’) is deze evaluatie uitgevoerd door een daartoe samengesteld onderzoeksteam, en met inzet vanuit praktijk en wetenschap. De bevindingen en conclusies zijn neergelegd in het rapport d.d. 18 december 2023: Evaluatie Wet homologatie onderhands akkoord (https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/3338).
Op basis van de wetsgeschiedenis en beleidslogica, een jurisprudentieonderzoek, expertsmeetings en case studies is gekomen tot o.a. de volgende conclusies:
Middels de WHOA wordt in algemene zin de doelstelling (reorganiserend vermogen van levensvatbare onderneming) gewaarborgd. Bij wijze van afgeleide daarvan kan bovendien worden geconcludeerd dat het traject in indirecte zin bijdraagt aan de versterking van het minnelijke saneringstraject (bijv. fiscale kwijtschelding), omdat daarbinnen onderhandeld wordt tegen de achtergrond van het WHOA traject als ‘ultium remedium’, althans alternatief. De voorzieningen waar in een het WHOA traject bovendien om kan worden verzocht na het deponeren van een startverklaring lijken geschikte en afdoende instrumenten binnen de WHOA om het als instrument doeltreffend en effectief te beschouwen. Dat lijkt met name te gelden voor de mogelijkheid om een afkoelingsperiode te laten gelasten waarbinnen schuldeisers tijdelijk geen verhaal kunnen nemen en de mogelijkheid om een aspectenverzoek te starten om in een vroeg stadium duidelijkheid te verkrijgen over (mogelijke) geschilpunten tussen schuldenaar en betrokken crediteuren. In overweging zou moeten worden gegeven of het verzoeken om een aspectenverzoek niet tevens opengesteld moet worden voor de observator indien hiermee de belangen van de schuldeisers en/of aandeelhouders beveiligd kunnen worden. Dit naast de huidige mogelijkheid voor de rechter (ambtshalve) en de schuldenaar en/of herstructureringsdeskundige.
Er zijn echter ook kanttekeningen. Het is namelijk de vraag of de WHOA als traject wel geschikt is voor MKB ondernemingen. Hoewel de WHOA ook in MKB setting (succesvol) wordt toegepast, volgen uit de evaluatie verbeterpunten: zo zou de bekendheid met (het bestaan van) de WHOA verhoogd kunnen worden en spelen de hoge kosten (waaronder griffierechten en kosten voor betrokken adviseurs) parten.
De evaluatie is relatief snel op de invoering gevolgd, zodat rekening moet worden gehouden dat er nog ‘aanvullende’ knelpunten blijken. Ook moet de precieze uitleg en invulling nog (nader) uitkristalliseren, bijvoorbeeld de invulling van de informatieverplichting die op de schuldenaar rust. Het rapport bevat aanbevelingen voor nader invulling en/of aanpassingen:
I. Eenvoudige aanpassingen: verlaging of afschaffing van de griffierechten, verlenging afkoelingsperiode hangende de beslissing daarover en mogelijkheid van digitale zittingen;
II. Minder eenvoudige aanpassingen: (1) invulling begrip ‘lopende verplichtingen’, (2) tijdstip tussen aanstelling observator bij dagbepaling homologatie als niet alle klassen hebben ingestemd, (3) het wel of niet verplicht stellen van rechtmatigheidsonderzoek, (4) mate van schuldeisersbescherming en tijdstip waarop zij gehoord kunnen worden door de rechter, (5) effecten van de 20% voor MKB-regel op straffe van niet kunnen homologeren
III. Mogelijke wetswijziging: voorstellen om WHOA beter geschikt te maken voor MKB, meer specifiek de kleine ondernemer en een invulling voor/taakopvatting van herstructureringsdeskundige en observator
Goed om te vermelden is dat uit deze evaluatie geen onoverkomelijke belemmeringen volgen uit het rechtsmiddelenverbod. Hetzelfde geldt voor (het antwoord op) prejudiciële vragen die zijn gesteld.
Bovendien (b)lijkt er geen sprake van een verhoging van de werkbelasting van de rechterlijke macht als gevolg van de invoering van de WHOA.
Al het voorgaande in samenhang bezien zou een opvolgende evaluatie over een aantal jaren zeker rechtvaardigen, waarbij t.z.t. ook de economische effecten van de WHOA op langere termijn onderwerp van evaluatie kunnen zijn.
Keywords
Auteur(s)
