Verbeurde dwangsommen kunnen dienen als steunvordering bij faillissementsaanvraag
Blog
De recente uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor wat tot de categorie van geldige steunvorderingen bij faillissementsaanvragen behoort. Een steunvordering kan namelijk ook bestaan uit vóór faillietverklaring verbeurde dwangsommen. De Hoge Raad overweegt dat de Hoge Raad in het ABN AMRO/Berzona-arrest niet is teruggekomen van zijn arrest in de zaak Verhees/Octrooibureau Zuid. Artikel 611e Rv verzet zich niet ertegen dat een vordering van een derde ter zake van voor de faillietverklaring verbeurde dwangsommen door de aanvrager wordt gebezigd als steunvordering.
Achtergrond
HTC Wallonie S.A. (hierna: ‘’HTC’’) heeft het faillissement van Turner Waste Intermediate B.V. (hierna: ‘’TWI’’) aangevraagd. Daaraan heeft HTC ten grondslag gelegd dat zij een vordering heeft op TWI, dat TWI meerdere schulden onbetaald laat en dat TWI verkeert in een toestand dat zij heeft opgehouden te betalen.
Ingevolge artikel 1 lid 1 Fw en artikel 6 lid 3 Fw kan een schuldenaar (i) op eigen verzoek of (ii) op verzoek van een van zijn schuldeisers failliet worden verklaard, wanneer summierlijk is gebleken dat de schuldenaar in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Welbekend is dat voor een faillietverklaring naar aanleiding van een aanvraag door een schuldeiser onder andere nodig is dat er één andere (steun)vordering bestaat ten tijde van de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring. Dat is het zogenoemde pluraliteitsvereiste.
Verbeurde dwangsommen als steunvordering
HTC heeft aan haar aanvraag als steunvordering een vordering van de Vlaamse overheid op TWI ten grondslag gelegd. TWI heeft namelijk vóór de faillietverklaring dwangsommen aan de Vlaamse overheid verbeurd. Echter, artikel 611e lid 2 Rv bepaalt dat dwangsommen die vóór de faillietverklaring verbeurd zijn niet in het passief van het faillissement worden toegelaten. Dat leidt ertoe dat een faillissementsaanvraag niet alleen kan worden gebaseerd op een vordering ter zake van verbeurde dwangsommen. De ratio daarachter is dat crediteuren niet mogen lijden onder de gevolgen van de koppigheid of onwil van de toekomstige failliet tot nakoming van de hoofdveroordeling, waarop de dwangsom is gesteld (Zie S.C.J.J. Kortmann in nr. 2 onder HR 20 september 1996).
De faillissementsvraag is in casu niet alleen gebaseerd op de vordering ter zake van verbeurde dwangsommen. Immers, HTC heeft als aanvrager ook een eigen vordering op TWI. De Hoge Raad heeft daarbij in een eerder arrest (HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2146) bepaald dat artikel 611e lid 2 Rv zich niet ertegen verzet dat een dergelijke vordering van derden wordt gebezigd als steunvordering. De aanvraag van HTC lijkt dan ook niet op problemen te stuiten.
Echter, de Hoge Raad heeft in het bekende Berzona-arrest overwogen dat een vordering om als steunvordering te kunnen dienen niet opeisbaar hoeft te zijn, maar dat voldoende is dat de steunvordering ter verificatie in het faillissement kan worden ingediend (HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681 (ABN AMRO/Berzona), rov. 3.4.2.). Een dwangsomvordering kan nu juist niet ter verificatie in een faillissement worden ingediend gezien het bepaalde in artikel 611e Rv. Hier ontstond dan ook de verwarring. Door dit arrest heerste onduidelijkheid over of dwangsommen die waren verbeurd voorafgaand aan de faillissementsaanvraag als steunvordering konden worden beschouwd. TWI was namelijk – gebaseerd op het bepaalde in ABN AMRO/Berzona – van mening dat de vordering van de Vlaamse overheid ter zake van voor de faillietverklaring verbeurde dwangsommen niet kan gelden als steunvordering.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad maakt in het onderhavige arrest daarentegen duidelijk dat hij in zijn arrest in de zaak ABN AMRO/Berzona niet is teruggekomen van zijn arrest in de zaak Verhees/Octrooibureau Zuid. Duidelijk is nu wederom dat artikel 611e Rv zich er niet tegen verzet dat een vordering van een derde ter zake van voor de faillietverklaring verbeurde dwangsommen door de aanvrager wordt gebezigd als steunvordering.
Deze bevestiging van Verhees/Octrooibureau Zuid komt mijns inziens ook niet onverwacht. Dat voldoende is voor een steunvordering dat het gaat om een vordering die ter verificatie in het faillissement kan worden ingediend, betekent nog niet dat de mogelijkheid van indiening ter verificatie dus ook noodzakelijk is voor de geldigheid van een steunvordering. Dat blijkt niet uit ABN AMRO/Berzona. Toch blijft het wel een bijzonder gegeven dat een vordering die geen status heeft in een faillissement wel kan dienen als steunvordering bij een faillissementsaanvraag. De Hoge Raad geeft geen nadere onderbouwing van dit uitgangspunt en herhaalt slechts diens eerdere overweging uit Verhees/Octrooibureau Zuid. De A-G Assink besteedt hier wel ruim aandacht aan in zijn conclusie bij het arrest (met name onder nr. 2.29).
Conclusie
De Hoge Raad laat met deze uitspraak dus in ieder geval zien consistentie met zijn eerdere jurisprudentie te behouden. Dat is gunstig voor de positie van schuldeisers bij het aantonen van een steunvordering bij een faillissementsaanvraag, nu de categorie van geldige steunvorderingen ruim blijft. Hun positie hierin was verder ook al vrij sterk, nu de algemene tendens is dat het bestaan van een steunvordering al snel wordt aangenomen. Niet noodzakelijk is immers bijvoorbeeld dat deze steunvordering zelf reeds opeisbaar is, het enkele bestaan van de vordering op het tijdstip van het uitspreken van het faillissement volstaat. Bovendien hoeft van het bestaan van de vordering slechts summierlijk te blijken. En uiteraard zal het onbetaald laten van een dwangsom meewegen in het oordeel van de faillissementsrechter of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij of zij heeft opgehouden te betalen (de tweede voorwaarde voor een faillietverklaring naast de pluraliteitseis).