19 Jan 2023
blog

Accountant aansprakelijk wegens schending deponeringsplicht: terecht?

Blog

Het bestuur van een vennootschap is verantwoordelijk voor het tijdig deponeren van de jaarrekening. Wanneer dat niet gebeurt en de vennootschap vervolgens failleert, wordt vermoed dat het bestuur zijn taken onbehoorlijk heeft vervuld en uit dien hoofde aansprakelijk is voor het boedeltekort (artikel 2:248 lid 2 BW). In een recent arrest van het hof 's-Hertogenbosch kreeg echter niet het bestuur, maar de accountant de rekening van de te late deponering gepresenteerd. In deze blog zal nader op de overwegingen in dit arrest worden ingegaan.

Deponering 19 dagen te laat

Hotel Vue – La Caverne B.V., een horecaonderneming in het zuiden van Limburg (hierna: 'Hotel Vue'), werd in februari 2018 in staat van faillissement verklaard. Kort daarvoor, namelijk op 19 januari 2018, had de accountant van Hotel Vue de jaarrekening 2016 gedeponeerd bij de KvK, dus nadat de uiterste datum voor deponering was verstreken. De curator van Hotel Vue zag daarin reden het bestuur van de vennootschap bij brief van 11 maart 2019 aansprakelijk te stellen op grond van het bewijsvermoeden van artikel 2:248 lid 2 BW. Hij stelde dat sprake was geweest van kennelijke onbehoorlijke taakvervulling, namelijk vanwege de te late deponering van de jaarrekening. Het bestuur trof naar aanleiding van dit bericht een schikking met de curator voor een bedrag van € 30.000,-.

 

Het bestuur sprak vervolgens  de accountant aan tot vergoeding van het aan de curator betaalde schikkingsbedrag. Aan hem was namelijk de opdracht gegeven om de jaarrekening van Hotel Vue samen te stellen en namens het bestuur te deponeren. Dat laatste had de accountant te laat gedaan. De bijzonderheid is dat de (middellijk) bestuurder van Hotel Vue tevens opdrachtgever van de accountant was en zich op verrekening met de nog openstaande facturen van de accountant beriep.

 

Hof: accountant is aansprakelijk

Het was dan ook de accountant die een procedure startte bij de rechtbank Limburg en betaling vorderde van de onbetaalde facturen ad ca. € 40.000,-. Het bestuur stelde daarop een reconventionele vordering in tot schadevergoeding van € 30.000,-.

 

De rechtbank gaf de accountant gelijk en wees de reconventionele vordering van het bestuur af. Volgens de rechtbank had de accountant namelijk niet toegezegd de jaarrekening te zullen deponeren en was daarom geen sprake van een tekortkoming.

 

Het bestuur stelde hoger beroep in tegen het oordeel van de rechtbank. Ten overstaan van het hof 's-Hertogenbosch herhaalde het bestuur zijn stelling dat de accountant wanprestatie had gepleegd en dat de schikking die het bestuur met de curator had getroffen een direct gevolg van die wanprestatie was.

 

De accountant bracht daartegen onder meer in dat er geen causaal verband kon bestaan tussen zijn wanprestatie en het schikkingsbedrag van € 30.000,-, nu de schikking ten onrechte met de curator was aangegaan, althans het bestuur zich onvoldoende had verweerd tegen de stellingen van de curator, in het bijzonder door, aldus de accountant, niet of onvoldoende aan te voeren dat het faillissement door andere, externe omstandigheden was veroorzaakt. Indien dat het geval is, wordt de onbehoorlijke taakvervulling die volgens artikel 2:248 lid 2 BW ligt besloten in het niet of niet tijdig deponeren, immers niet langer vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn.

 

Daarnaast stelde de accountant dat een te late deponering van de jaarrekening op basis van de geldende jurisprudentie en literatuur meer dan eens wordt aangemerkt als een onbelangrijk verzuim in de zin van artikel 2:248 lid 2 BW. Een overschrijding van 19 dagen had ook slechts een onbelangrijk verzuim moeten opleveren, als gevolg waarvan het hiervoor genoemde bewijsvermoeden niet in werking zou zijn getreden. Kortom: het bestuur had geen goede redenen om met de curator te schikken.

 

In dit betoog ging het hof niet mee. Het hof oordeelde dat de accountant wel degelijk gehouden was het schikkingsbedrag aan het bestuur te vergoeden, nu geenszins vaststond dat de te late deponering in een eventuele procedure als een onbelangrijk verzuim zou worden aangemerkt. Het bestuur liep daarmee wel degelijk een procesrisico als gevolg van de wanprestatie van de accountant. Om die reden was de accountant volgens het hof aansprakelijk voor het gehele bedrag van € 30.000,-. Dat bedrag kon de accountant overigens nog wel verrekenen met de openstaande facturen ad ca. € 40.000,-, waarvan de verschuldigdheid deels ook niet was betwist. De werkzaamheden waarop deze facturen zagen, had de accountant namelijk naar behoren uitgevoerd.   

 

Procesrisico, dus aansprakelijk voor schikkingsbedrag?

Hoewel deze casus meer aspecten kent dan in deze korte samenvatting kunnen worden genoemd, is het oordeel van het hof op het eerste oog wat onbevredigend. Het feit dat het bestuur van Hotel Vue kennelijk alleen op basis van het verwijt van een late deponering van de jaarrekening tot een schikking is overgegaan, is per slot van rekening vrij opvallend. Het komt niet vaak voor dat een curator het bestuur aansprakelijk stelt enkel op basis van een schending van de deponeringsplicht (zie ook Recht der Werkelijkheid 2021-1, p. 10-36). Doet een curator dat wel, dan handelt hij in principe in strijd met de INSOLAD-praktijkregels (hoofdstuk 5.2). Of de curator in deze casus andere aanknopingspunten had voor (materieel) onbehoorlijk bestuur, is niet duidelijk. Uit het procesverloop blijken dergelijke (concrete) feiten – zoals het ontbreken van de administratie of (financieel) wanbeleid – in elk geval niet. Dat maakt dat de slagingskansen van een dergelijke vordering op het eerste oog ook vrij klein zijn.

 

Om onder deze omstandigheden het gehele schikkingsbedrag ten laste van de accountant te brengen, lijkt daarom niet geheel juist. Toegegeven kan worden dat sprake is geweest van een wanprestatie (de jaarrekening is nu eenmaal te laat gedeponeerd), maar de schade die het bestuur heeft geleden wordt nu wellicht iets te gemakkelijk integraal aan de accountant toegerekend. Zoals de accountant terecht aanvoerde, had het bestuur zich steviger tegen de curator kunnen verweren. Anders gezegd: het bestuur had (meer) schadebeperkende maatregelen kunnen treffen. Het lijkt er immers op dat het bestuur vrij kansrijke argumenten voor het afwijzen van de aansprakelijkheid onbenut heeft gelaten.

 

Tegelijkertijd speelt er ook een vraag met betrekking tot het condicio-sine-qua-non-verband. Hoewel in het arrest geen feiten naar voren komen die wijzen op onbehoorlijke taakvervulling anders dan de deponeringsplicht (behalve een algemene melding van overig 'mismanagement' in de brief van 11 maart 2019, r.o. 3.2) betekent dat uiteraard niet dat die feiten er niet zijn, of uit nader onderzoek zouden kunnen blijken. Stel, de jaarrekening was op tijd gedeponeerd: valt dan met zekerheid te stellen dat het bestuur niet aansprakelijk was gesteld op grond van artikel 2:248 BW?

 

Mogelijk was er meer aanleiding onbehoorlijk bestuur te veronderstellen en is de curator eerst voor het voor de hand liggende anker van artikel  2:248 lid 2 jo. 2:394 BW gaan liggen. Het valt niet uit te sluiten dat de het bestuur, wanneer het debat met de curator zich verder had ontwikkeld, (ook) op andere gronden zou zijn aangesproken. Daarmee zou het condicio-sine-qua-non-verband enigszins op losse schroeven komen te staan. Het hof oordeelt evenwel dat het (proces)risico dat het bestuur door het handelen van de accountant liep en dat met de getroffen schikking is weggenomen, voldoende rechtvaardiging vormt voor de veroordeling van de accountant tot de vergoeding van het gehele bedrag van € 30.000,-.

 

Conclusie

De accountant heeft de rekening betaald voor het vermeend onbehoorlijk bestuur bij de vennootschap. Gelet op de summiere onderbouwing van de vordering van de curator en de kennelijke houding van het bestuur bij de schikkingsonderhandelingen is dat mijns inziens niet geheel terecht. De tekortkoming in het deponeren van de jaarrekening door de accountant laat mijns inziens onverlet dat de vordering van de curator – althans de onderbouwing daarvan – weinig aanleiding gaf tot het treffen van een schikking. Het arrest van het hof 's-Hertogenbosch herinnert ons er in elk geval aan dat accountants goed bedacht moeten zijn op de risico's die zij – onverplicht! – op zich nemen wanneer zij toezeggen een deponering van de jaarrekening voor hun cliënt te zullen uitvoeren. In die gevallen zullen accountants er nauwkeurig op moeten toezien dat zij die verplichting nakomen, en hun cliënten tijdig moeten waarschuwen op het moment dat een late deponering dreigt.

Keywords

Aansprakelijkheid
Accountant
Beroepsaansprakelijkheid
Deponeringsplicht
Faillissement

Auteur(s)

Rhea Bask

Advocaat Herstructurering en Insolventie bij Van Benthem & Keulen

LinkedIn