
Historisch akkoord om het internationale belastingsysteem fundamenteel te wijzigen
Blog
Naar aanleiding van het Base Erosion and Profit Shifting (“BEPS”) project van de OESO/G20 zijn de afgelopen jaren vele maatregelen genomen om belastingontwijking te bestrijden en fiscale transparantie te vergroten. Tot voor kort bleef één gesignaleerd vraagstuk buiten schot: een wereldwijde oplossing voor de uitdagingen die de digitaliserende economie meebrengt voor de belastingheffing van multinationals. Op 1 juli 2021 is tussen 130 landen echter een historisch akkoord op hoofdlijnen gesloten om het internationale belastingsysteem fundamenteel te herzien en zo beter aan te laten sluiten bij de digitale economie (inmiddels is het akkoord door 136 landen gesloten). De ambitie is uitgesproken om de wijzigingen per 2023 in werking te laten treden. In eerste instantie zullen alleen de grootste en meest winstgevende multinationals hierdoor worden geraakt, maar de wijzigingen hebben mogelijk ook uitstralingseffecten voor andere belastingplichtigen. Recent zijn ook andere regels in werking getreden of voorstellen aangekondigd die (onder meer) specifiek zijn gericht op de digitale economie, zoals de per 1 juli 2021 geldende nieuwe btw-regels voor e-commerce, DAC7 (waarmee het instrumentarium voor samenwerking tussen EU lidstaten op het gebied van de digitale economie wordt uitgebreid) en DAC8 (waarmee onder andere cryptovaluta onder de automatische gegevensuitwisseling tussen EU lidstaten komt te laten vallen).
Het akkoord
Het akkoord steunt op twee pijlers, Pijler 1 en Pijler 2. Pijler 1 regelt een andere verdeling van winsten en heffingsrechten tussen landen voor de grootste en meest winstgevende multinationals.
Pijler 2 bevat afspraken over een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing. Deze afspraken zorgen ervoor dat grote multinationals ten minste effectief 15% winstbelasting betalen en hebben als doel om belastingontwijking door multinationals en schadelijke belastingconcurrentie tussen landen tegen te gaan.
Alhoewel Pijler 1 en Pijler 2 oorspronkelijk specifiek gericht waren op bedrijven actief in de digitale economie zijn de uiteindelijke afspraken generiek vormgegeven. Hierdoor is het akkoord relevant voor alle bedrijven met een bepaalde (significante) omvang. Het is echter goed mogelijk dat Pijler 1 en Pijler 2 ook uitstralingseffecten zullen hebben voor andere belastingplichtigen, die ook relevent zijn voor de herstructureringspraktijk. Dit zal met name afhangen van de wijze waarop Pijler 1 en Pijler 2 door de verschillende landen zal worden geïmplementeerd.
Pijler 1
Het huidige internationale belastingsysteem belast een bedrijf over het algemeen in de woonstaat over de wereldwijde winst. Als dat bedrijf ook in een ander land fysiek aanwezig is, zal ook in dat andere land belasting verschuldigd zijn.
Winsten worden tussen de verschillende landen toegerekend op basis van ‘verrekenprijzen’. De digitale economie heeft ertoe geleid dat een bedrijf met een beperkte fysieke aanwezigheid desalniettemin economisch zeer succesvol kan zijn in een ander land (“marktjurisdictie”) door digitale aanwezigheid. De algemene consensus is dat een marktjurisdictie ook een deel van belastingopbrengst moet krijgen aangezien gebruikers in de digitale economie een belangrijk deel van de waarde van een bedrijf vertegenwoordigen.
Het is op basis van het huidige internationale belastingsysteem echter niet of onvoldoende mogelijk om een deel van de belastingopbrengst aan marktjurisdicties toe te rekenen. Verschillende landen hebben om die reden de afgelopen jaren al zelfstandig digitale dienstenbelastingheffingen ingevoerd (denk bijvoorbeeld aan het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Oostenrijk, Italië en Spanje). De bekende technologie bedrijven zoals Google, Amazon, Facebook en Apple zijn hierdoor in deze landen belasting verschuldigd op verrichte digitale diensten. Eén van de doelen van Pijler 1 is om een wereldwijde afspraak te maken over de verdeling van heffingsrechten en daarmee ook te voorkomen dat landen uit eigen beweging dergelijke dienstenbelastingen gaan invoeren met het risico op dubbele belastingheffing.
Pijler 1 voorziet dan ook in een herverdeling van belastinginkomsten van de woonstaten (veelal hoogontwikkelde economieën) naar de marktjurisdicties (landen waar de consumenten zich bevinden). Pijler 1 zal gaan gelden voor bedrijven met een wereldwijde omzet van meer dan EUR 20 miljard en een winstmarge van meer dan 10%. Bij een succesvolle implementatie zal na zeven jaar worden bezien of de omzetdrempel kan worden verlaagd naar EUR 10 miljard, waardoor meer bedrijven onder de reikwijdte zullen vallen. Hieronder zullen ongeveer de honderd grootste en meest winstgevende bedrijven onder de reikwijdte vallen.
Een dergelijk bedrijf zal onder Pijler 1 belasting verschuldigd zijn in een marktjurisdictie indien voldoende ‘nexus’ bestaat met dat land. Hiervan is al sprake indien een omzet van meer dan EUR 1 miljoen wordt gerealiseerd in het betreffende land (voor de kleinste economieën wordt de drempel verlaagd naar EUR 250.000). Naar verwachting leidt Pijler 1 ertoe dat ieder jaar de heffingsrechten over meer dan USD 100 miljard wordt toegewezen aan marktjurisdicties.
De gemaakte afspraken over hoe de winst daadwerkelijk herverdeeld moet worden tussen woonstaten en marktjurisdicties zijn uitermate complex en – in tegenstelling tot de huidige veelal bilaterale belastingafspraken – multilateraal van aard. In het akkoord zijn dan ook afspraken gemaakt over bindende en verplichte geschilbeslechting.
Pijler 2
Pijler 2 beoogt grondslaguitholling door winsten te verschuiven naar landen met een zeer lage of geen belastingheffing tegen te gaan. Het effectieve winstbelastingtarief van 15% zal gelden voor multinationals met een omzet van ten minste EUR 750 miljoen. Indien de winsten tegen een lager effectief tarief worden belast, mogen andere landen bij heffen over de (buitenlandse) winst van de desbetreffende multinational. Naar verwachting zal onder Pijler 2 ieder jaar ongeveer USD 150 miljard additionele belastingheffing worden geheven van multinationals.
Deze vergaande afspraken over een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing zijn een doorbraak te noemen: zij grijpen direct in op de soevereiniteit van landen om een eigen winstbelastingtarief te hanteren. Dit vormde voorheen een struikelblok, omdat belastingheffing als een nationale aangelegenheid werd gezien.
Uitwerking en inwerkingtreding van het akkoord
Het akkoord betreft hoofdlijnen wat betekent dat in beginsel niet meer kan worden afgeweken van de gemaakte afspraken. Een aantal belangrijke technische aspecten van het akkoord moet nog wel verder worden uitgewerkt. Op 8 oktober jl. is het gelukt om over de belangrijkste nog openstaande onderdelen van het akkoord overeenstemming te bereiken. Er zal echter nog veel werk moeten worden verricht voordat Pijler 1 en Pijler 2 mondiaal in werking treden.
De EU presenteert op korte termijn (richtlijn)voorstellen voor de implementatie van beide pijlers in de nationale wetgeving van EU-lidstaten. Vooralsnog wordt vastgehouden aan implementatie per 2023, waarbij tegelijkertijd door alle betrokkenen wordt opgemerkt dat deze tijdslijn zeer ambitieus is. Het valt dus nog te bezien of de wijzigingen daadwerkelijk per 2023 in werking zullen treden. Eén ding staat wel vast: het internationale belastingsysteem zal door Pijler 1 en Pijler 2 fundamenteel veranderen!
Keywords
Auteur(s)
