
Buitengerechtelijke vernietiging van afboeking
Blog
ING zegt de kredietovereenkomst met schuldenaar op. Schuldenaar heeft een aanzienlijke vordering op haar bestuurder, welke vordering verpand is aan ING. Vlak nadat ING zich richt tot de bestuurder en mededeling doet van haar pandrecht, boekt schuldenaar de volledige vordering op de bestuurder af. Dat wil zeggen dat de schuldenaar afstand doet van zijn rechten ten aanzien van deze vordering. ING doet vervolgens een beroep op buitengerechtelijke vernietiging (actio pauliana art. 3:45 BW) van de afboeking van de aan haar verpande vordering. De vraag is of deze vernietiging standhoudt (Rb. Noord-Holland 22 september 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8296).
Gedaagde is bestuurder en enig aandeelhouder van een bouwbedrijf. ING, eiser, had een krediet verleend aan het bouwbedrijf. Bij brief van 5 februari 2013 zegt ING de kredietfaciliteit op, omdat het bouwbedrijf op dat moment reeds voor langere tijd de kredietlimiet overschreed. Het openstaande debetsaldo werd vervolgens opgeëist. Het bouwbedrijf kon echter niet betalen, omdat zij geen tot nauwelijks omzet genereerde.
ING is daarop overgegaan tot het uitwinnen van haar zekerheden. ING heeft een pandrecht op de vorderingen van het bouwbedrijf en het bouwbedrijf heeft een aanzienlijke vordering op gedaagde in rekening-courant. Bij brief van 23 juni 2016 sommeert ING gedaagde om over te gaan tot betaling van het kredietsaldo.
Gedaagde geeft geen gehoor aan de sommatie van ING en betaalt niet. Eind 2017 wordt het bouwbedrijf ontbonden (bij gebrek aan baten). Dit gegeven wordt door de advocaat van gedaagde aan ING medegedeeld in juli 2020. Daarbij wordt tevens duidelijk dat het bouwbedrijf de vordering op gedaagde geheel heeft afgeboekt omdat deze oninbaar zou zijn. ING heeft hierop bij brief van 20 december 2020 deze afboeking buitengerechtelijk vernietigd en opnieuw gedaagde gesommeerd tot betaling.
Twee vragen staan centraal in de beoordeling van de rechtbank. In de eerste plaats de vraag of er een pandrecht van de bank tot stand is gekomen. In dit geval is het pandrecht gevestigd doordat op 26 januari 2006 de ondertekende offerte voor het bankkrediet is geregistreerd bij de belastingdienst. Uit de feiten valt op te maken dat er nadien niet meer geregistreerd is. De vraag is dan of de vordering ten tijde van de registratie reeds bestond dan wel of de rechtsverhouding waar de vordering uit voortvloeit reeds bestond. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en stelt dat het onaannemelijk is dat er op het moment van vestiging van het pandrecht in 2005 geen rekening-courantverhouding bestond. De enkele betwisting door gedaagde acht de rechtbank onvoldoende.
Interessanter is de tweede vraag, namelijk of ING bevoegd was om tot inning van de vordering van het bouwbedrijf op gedaagde over te gaan. Gedaagde stelt dat er geen vordering meer is ten gevolge van de afboeking. ING heeft echter deze afboeking buitengerechtelijk vernietigd met een beroep op de actio pauliana uit het Burgerlijk Wetboek (art. 3:45 BW). De rechtbank stelt eerst vast dat door de mededeling van het pandrecht ING inningsbevoegd is geworden. Echter, niet alle bevoegdheden gaan door mededeling van het pandrecht op de vordering over op de pandhouder. Het recht om de vordering af te boeken, dat wil zeggen om afstand te doen van de vordering, blijft bij de pandgever. De vraag is dan of de afboeking stand kan houden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet kan en bevestigt dat de afboeking rechtsgeldig is vernietigd door ING. De afboeking betreft een onverplichte rechtshandeling. Gedaagde heeft nog gesteld dat het saldo in rekening-courant is verrekend met een tegenvordering. Het bouwbedrijf zou namelijk nog salaris verschuldigd zijn. Van een onverplichte rechtshandeling zou dus ook geen sprake zijn. De rechtbank volgt gedaagde niet en acht de tegenvordering onvoldoende onderbouwd. Ook aan de andere eisen voor vernietiging is voldaan. De afboeking is evident benadelend aangezien ING daardoor in haar verhaalsmogelijkheden werd beperkt. Het argument dat de vordering oninbaar zou zijn verandert dit niet. Daarnaast wordt aangenomen dat gedaagde (en het bouwbedrijf) wisten van de benadeling van ING in haar verhaalsmogelijkheden.
Het gevolg is dat door de vernietiging de afboeking nooit plaats heeft gevonden en ING terecht gedaagde aanspreekt voor haar vordering. De conclusie is dat een schuldeiser met art. 3:45 BW een sterk middel in handen heeft om rechtshandelingen van een schuldenaar waardoor hij benadeeld wordt, te vernietigen. Voor een schuldenaar geldt in dit verband dat hij moet oppassen met het zomaar ‘afboeken’ van een vordering, zeker op het moment dat een schuldeiser een beroep doet op inning van die vordering.
Keywords
Auteur(s)

Advocaat bij Van Iersel Luchtman Advocaten
